Alles wat hij aanraakt verandert in goud. Gooische Vrouwen, Ja Zuster, Nee Zuster, Het Schaep, Hertenkamp zijn allemaal afkomstig uit de pen van Frank Houtappels, de wonderboy van de Nederlandse film- en televisiewereld.

Tekst: Gideon Querido van Frank/ Foto: Marloes van Doorn
Dit artikel verscheen eerder in GayKrant

Over tranen en tompoezen

Wanneer ik naar Houtappels’ huis fiets, zie ik dat de vishandel op de hoek Stubbe heet. Stubbe als in visboer Dirk Stubbe, de door Marcel Musters vertolkte minnaar van ijskoningin Claire van Kampen in Gooische Vrouwen. En tante Cor zou zomaar in deze voormalige volksbuurt kunnen wonen, die wemelt van cafés waar Annie M.G. Schmidt ’t Schaep met de 5 Pooten op baseerde. Je zou er Doortje, Kootje en Lukas kunnen treffen. Wanneer we al een tijd aan het praten zijn, wordt Houtappels’ hond Max door de uitlaatservice opgehaald: een ongedwongen meid met het hart op de goede plaats en een paar stevige instappers aan. Juist: dat is Roelien. En als we hebben het over autorijden hebben (“Oh, jij ook al geen rijbewijs? Dat hele autorijden interesseert me geen bíet!”) zie ik natuurlijk Willemien voor me, de doorgedraaide transseksuele rij-instructrice uit Hertenkamp. De bonte stoet aan personages uit Houtappels’ oeuvre zijn niet alleen uit het leven gegrepen, ze lijken ontleend te zijn aan de vrienden, kroegbazen, travestieten en ex-minnaars uit zijn eigen leven. Dat kan misschien ook niet anders, want niet alleen zijn ze levensecht opgetekend, het is ook overduidelijk dat hun schrijver van ze houdt, ondanks hun eigenzinnigheden en kronkels.

Hier lijken zijn verhalen om te draaien: liefde. Niet zozeer de romantische liefde – dat komt en dat gaat – maar  liefde tussen vrienden: in de kroeg, villawijk, buurtcentrum en op de camping. Martin Morero zingt dat echte liefde onverwoestbaar is, maar het is de vriendschap tussen Anouk, Claire, Cheryl en Roelien die pas echt onverwoestbaar blijkt. Of neem Chez Nous: Houtappels’ nieuwste productie, waarin een groep vrienden een collier steelt om zo hun kroeg waar ze lief en leed met elkaar delen van de ondergang te redden. Het is de liefde die overblijft in verhalen waarin mensen voortdurend worstelen, in de steek worden gelaten en waarin verlangens onvervuld blijven. Zoals in het echte leven. Toch lijken Houtappels’ verhalen op het eerste gezicht toegankelijke komedies, wat hun populariteit verklaart bij de brede massa. Lang niet iedereen herkent de tragedie die achter de haute couture, de gezellige meezingliedjes en de vileine opmerkingen schuilt. Typisch gay? Feit is wel dat deze gezelligheid meer is dan een bedrieglijk vernislaagje. Want komedie en tragedie lijken in Houtappels’ universum een verlangstuk van elkaar. Juist door die twee te combineren komen beide kanten van dezelfde medaille het best uit de verf én relativeren ze elkaar op gezonde Hollandse wijze.

Frank Houtappels (1968) werd geboren in Weert, ging naar de toneelschool in Amsterdam, speelde toneel en ging uiteindelijk scenario’s voor toneel en televisie schrijven. Zijn productiviteit – en succes – is ongekend: hij schreef afleveringen voor Klokhuis, Koefnoen, Walhalla en All Stars, is de man achter Hertenkamp, TV7, Ja Zuster Nee Zuster, Het Schaep, Het Vrije Schaep, Het Spaanse Schaep, Aaf, Gooische Vrouwen (vijf seizoenen televisie en de film) en Chez Nous.

*****

Hoewel Houtappels altijd een charmante verschijning is, ziet hij er opvallend goed uit wanneer ik hem spreek. Uitgerust. Maar schijn bedriegt: “Het gaat goed, maar ik ben zoals altijd razend druk. Een filmscript waarover ik niets mag zeggen is zo goed als af. Er ligt een toneelstuk op me te wachten, waar ik keihard aan moet werken.” Enthousiast: “En er komt misswchien een nieuw seizoen van ’t Schaep, heb je dat al gehoord? En dan liggen er nog wat Klokhuis-dingetjes… Druk dus, ik schrijf iedere dag.”

Hoe voelt het dat Chez Nous klaar is?

Ontzettend lekker! Het werd ook wel tijd. Ik heb hier heel lang aan geschreven, het is een project van meer dan tien jaar. Maar ik heb er altijd in geloofd en ik wist dat die film er echt een keer zou komen.”

Waarom?

“Er klopt iets aan, gevoelsmatig. Ik wilde eens een caper schrijven – zo’n genrefilm waarin banken worden beroofd of mensen bevrijd en die altijd volgens een bepaald stramien verloopt. Een andere inspiratiebron was een documentaire over La Bodega Bohemie: het laatste café chantant in Barcelona waar oudere travestieten zich uitleven. Dat verkleden en optreden is hun hele bestaan, verder hebben ze niets. Op een gegeven moment dreigt dat café dicht te gaan en is de paniek groot: waar moeten ze heen? En verder is de stad Amsterdam voor deze film een enorme bron van inspiratie; mijn thuis, en de vrienden die er wonen.”

Chez Nous is je eerste film waarin de hoofdrolspelers gay zijn. Hoe is het om dat te schrijven?
“Nou, eigenlijk niet zo anders…” Nadenkend: “Hoewel, ik het wel heel prettig vind om in kleine scènes bepaalde zaken aan te kaarten.”

“Als kind schreef ik gedichtjes vol quasidiepzinnig geneuzel over identiteit, over een bloempje in het gras dat eigenlijk een vogel wilde zijn. Met een tekening erbij van een bloem. Met een geknakt hoofdje. En traantjes”

Wat bedoel je?

“Zaken die mij toch wel aan het hart liggen. En daarom kwijt wil in mijn werk. In Chez Nous komt het personage van Fredrik Brom – die een powerhomo speelt; je weet wel zo’n eentje met manchetknopen, een grachtenpandje en een bootje voor de deur – bij zijn vader en wil een voorschot op zijn erfenis. Dat krijgt hij niet, omdat hij in tegenstelling tot zijn broers geen gezin heeft met opgroeiende kinderen. Dat is natuurlijk een manier om te zeggen: ‘Je bent maar een nicht, je hebt dat geld toch niet nodig.’ Zoiets laat ik heel bewust voorbij komen.”

Dat doe je vaak in je werk.

“Zichtbaarheid is belangrijk voor me. Daar gaat het ook over wanneer ik besluit een gay personage op te voeren. Ik ben geen activist, maar als ik een serie mag schrijven die om acht uur ’s avonds wordt uitgezonden, dan heb ik daar ook een opvoedkundige functie in. Als ik Annet Malherbe in Aaf probleemloos met homoseksualiteit om laat gaan, dan heeft zoiets een voorbeeldfunctie. Wanneer iemand in Gooische Vrouwen een homofobe opmerking maakt, laat ik Anouk daar heftig op reageren. Ik heb als schrijver een verantwoordelijkheid. Maar ik zorg wel dat het organisch gebeurt – dat het op een natuurlijke manier voorbij komt in het verhaal.”

Hoewel Yari in Gooische Vrouwen niet bepaald natuurlijk voorbij kwam. Ineens was hij daar, in volle glorie.

“Absoluut! Maar ik had me nooit gerealiseerd dat de regisseur en de art department Alex Klaasen zo extreem zouden neerzetten. Ik moest daar in eerste instantie aan wennen. Het seizoen daarop zei ik: ik wil dat er een lijntje in komt dat serieuzer is. Als iemand zo flamboyant over straat loopt, dan levert dat problemen op in deze tijd. Ik wilde daar de schaduwzijde van laten zien. Dus werd Yari in elkaar geslagen en belandde hij in een depressie.”

Hoe wordt op die gay personages gereageerd?
“Nou, niet altijd even leuk. Er waren mensen die zeiden [met een zurig stemmetje]: ‘Nou, nou, nou, is het nou wel nodig om van sommige personages uit Ja Zuster Nee Zuster nichten te maken?’ Dan roep ik: doe niet zo stom! Dat was in de oorspronkelijke versie van Annie M.G. Schmidt al zo! Dachten mensen nu echt dat De Jongens van de reisvereniging letterlijk jongens van de reisvereniging waren? Dacht het niet, hè? Dat liedje is zo dubbel als wat! Alleen expliciet werd het natuurlijk nooit, want het was een andere tijd. Dus hetero’s hadden geen idee.”

Van wie hoor je die kritiek?

“Sommige recensenten – ja, allemaal hetero. Ja Zuster Nee Zuster is te camp en Yari zou een stereotype zijn. Vooral om dat laatste moet ik altijd enorm lachen, want nichten zelf, vinden hem geweldig…”  Na een stilte: “Kijk, Leen Jongewaard was een nicht als een kasteel, alleen in zijn tijd had niemand het erover. Dus als je daar een remake van maakt, wil je Lukas gewoon uit de kast hebben. Kan ’ie gewoon vriendjes in de serie krijgen. En bovendien vind ik het ook heel grappig dat juist Kootje zegt [doet hem na]: ‘Nou, het was toch altijd een beetje een meid met een handvat?’ en later ‘Het is allemaal goed, maar getverdemme, we hoeven het er toch niet de hele tijd er over te hebben’?”

“Ik leerde daar een bepaalde manier van leven, die zo anders was van wat ik gewend was. Alles niet zo serieus te nemen en vooral te genieten”

Wat flauw van Kootje.

“Zo reageren mensen nu eenmaal. Mijn ouders zeiden precies hetzelfde toen ik uit de kast kwam. Ik was zeventien en het was een andere tijd: de jaren 80 in Weert, Limburg. Mijn ouders accepteerden het, zolang ik maar niet in een roze overal ging lopen, zolang het maar niet zichtbaar was. Het was ook niet bepaald de bedoeling dat ik vriendjes mee naar huis nam.

Hoe voelde dat toen?

“Belazerd.”  Na een stilte: “Ze moesten even wennen. Maar het is allemaal goed gekomen, hoor. Mijn ouders komen nu graag naar Amsterdam.”

Hoe waren die eerste 17 jaar?

“Leuk! Ik zat op toneelclubjes. Zong veel. Speelde dwarsfluit, een ontzettend zwaar rot-instrument. Het was het tijdperk van Berdien Stenberg, he? Ik zat op een koor en de beste stemmetjes mochten in de studio meedoen aan de Marsupilami-plaat, zongen we [zint hoog en kittig] ‘hoeba, hoeba, hop, hop, hop!’ En ik schrééf. Van die quasi-diepzinnige gedichten in zo’n schriftje, ken je dat? Vond mijn moeder reuzeknap en als er tantes op bezoek kwamen, moest ik voordragen uit eigen werk. Gedichtjes vol quasi-diepzinnig geneuzel over identiteit, over een bloempje in het gras dat eigenlijk een vogel wilde zijn.”

Dat is zó gay.

Proestend van het lachen: “Enorm gay! Op een gegeven moment kwam de barre winter er aan en zei het bloempje: ‘dag wrede wereld, ik moet gaan. De winterkou komt er aan!’ Dat verzin je toch niet als kind van twaalf? Met een tekening erbij van een bloem. Met een geknakt hoofdje. En traantjes.”

Arme jongen!

“Welnéé. Maar ik heb altijd geweten dat ik homo was. Ik had twee achterneven die het ook waren. De een was een internationaal fotomodel en een van de eersten die aan aids overleed. De ander reed in een roze busje en had een bloemenzaak met de naam Het Vlijtige Liesje. Als kind dacht ik dat homo’s alleen maar dameskappers en bloemisten waren. Op een gegeven moment ontwaakt je eigen seksualiteit en wordt je toch een beetje eenzaam. Wie ben je? Wat wil je? Toen ik al mijn moed had verzameld en met een klasgenootje naar een homokroeg ging – zo’n donker hol met van die visnetten aan het plafond – was het meteen ‘Dag dames!’ Dat was nou ook weer niet de bedoeling.” Heb nog een jaartje op kamers in Amersfoort gezeten en ben toen snel in Amsterdam gaan wonen, waar ik werd aangenomen op de Toneelschool.”

En het bloempje werd een vogel. Denk je dat er en verband is tussen creativiteit en homo zijn?

“Wat homo’s met elkaar gemeen hebben is dat we anders zijn dan de norm. Dat we niet de gebaande weg bewandelen. Zoiets leert je op een andere manier na te denken, over jezelf en over de wereld. Onconventioneler, creatiever misschien. Verbeelding wordt aangezwengeld wanneer je jarenlang moet doen alsof je iemand anders bent. Of heel lelijk gezegd: je leert heel goed toneel te spelen, te liegen. Ik had het er laatst met Joop Braakhekke over en we concludeerden dat er ook een verband is tussen homoseksualiteit en ambitie. Zo van ‘ik heb lang in de kast gezeten en nou zal je weten ook dat ik er ben!’ “ Lachend: “Vooral kleine homo’s hebben een enorme geldingsdrang!”

Joop ken je al heel lang.

“Toen ik nog in Amersfoort woonde, kreeg ik verkering met Wim Nijkamp, de levenspartner van Joop. Ze hadden gescheiden slaapkamers: Wim en ik sliepen in de ene kamer en Joop sliep met zijn vriend in de andere kamer. Zo’n drie jaar lang. Was een enorm leuke tijd, heb toen veel geleerd.”

Wat dan?

“Joop werkte toen in De Kersentuin, de hotelbar was het verzamelpunt van artistiek Amsterdam Zuid. Ramses zat daar na afloop van zijn voorstellingen samen met Jeroen Krabbé, Henk van der Meijden… Ik ontmoete daar heel veel mensen en leerde daar niet van onder de indruk te zijn omdat ze meestal een borrel ophadden. Ik liep dan in mijn spijkerboek, T-shirt en cowboylaarzen dat hele chique restaurant in om een hapje mee te eten. Karretje met klosjes kwam er aan, de schaal werd opgetild…” [maakt een dramatisch plonk-geluid] “en daaronder lag dan gewoon boerenkool met een gehaktbal! Want ik at gewoon wat ze in de keuken ook aten. Ik leerde een bepaalde manier van leven, die zo anders was van wat ik gewend was. Alles niet zo serieus te nemen en vooral te genieten. Gingen we met een bootje naar Zeeland varen, waar we met een sportwagen gingen rondcrossen. Dat soort fratsen.”

Vriendschap inspireert jou altijd, het lijkt een rode draad te zijn die door je werk loopt.

“Vriendschap is absoluut een thema voor me in mijn werk, ja. Of zoals ik het zelf noem: mijn zelfgekozen familie. Biologische familie kan heel leuk en aardig zijn, maar je hebt ze wel cadeau gekregen. Vrienden kies je. Bij hetero’s lijkt het soms, op een bepaalde leeftijd, alsof er maar een gespreksonderwerp is: kinderen. Wanneer je die niet hebt, wordt het op een gegeven moment een béétje saai voor mij. Naarmate ik ouder word ontstaan er nieuwe dimensies in mijn vriendschappen: zorgen voor elkaar. In de gaten houden of alles goed gaat. En daarin trouw blijven. Zoals Linda [de Mol] zegt: ‘die mannen komen en gaan, maar je moet zorgen dat die vriendinnen blijven.’ ” Lachend: “Ik ben nu op de leeftijd dat ik er aan denk om uiteindelijk met z’n allen in een huis te gaan wonen!”

Zoals in Hertenkamp?

“Inderdaad.”

Is dat wat schrijven voor je betekent? Een wereld scheppen met dingen en mensen waar je van houdt?

“Ik weet het niet.. ik kan in ieder geval heel veel kwijt in schrijven. Ik vind het lekker om die woorden achter elkaar te zetten en daar de mooiste mogelijke combinatie uit te destilleren. En ja, de werelden van ’t Schaep, Hertenkamp, Gooische Vrouwen en Chez Nous zijn natuurlijk ergens wel een afspiegeling van. Ik geloof dat je altijd moet schrijven over wat je kent en waar je van houdt.”

Hou jij van je personages?

Nadenkend: “Ja… Ik mis bijvoorbeeld Gooische Vrouwen. Het waren zulke leuke types en wat er vooral goed aan was: ze hadden allemaal heel duidelijk eigen karakters. Mijn werk gaat altijd over mensen die het net niet lukt. Dat vind ik herkenbaar, maar ook heel vertederend: dat eeuwige geworstel.”

Maar ook vaak heel grappig.

“Het bloempje met het geknakte hoofdje, he? Ik hou heel erg van die mengeling, want de lach en de traan worden op die manier versterkt. Zoals Annie M.G. Schmidt een van haar toneelstukken noemde: Er valt een traan op de tompoes.”

Even terug. Je ging naar de toneelschool.

“Ja, maar dat was heel anders dan ik me had voorgesteld. Ik ging er van uit dat daar wel veel homo’s zouden rondlopen. Not! Gay-zijn was daar eerder een nadeel dan een voordeel. Als je te nichterig speelde dan waren de rapen gaar. Maar het was een leuke, rommelige tijd vol hechte vriendschappen. Er was veel werk en je had voortdurend het gevoel dat de wereld voor je open lag. Tijdens mijn opleiding werkte ik bij Nieuw West. Ik had geen idee waar ik mee bezig was, ik deed zelfs of ik kon dansen, maar de voorstelling waarin ik speelde werd een enorm succes. Zie je een rij voor de kassa en denk je ‘komen al die mensen voor ons?’ Heb toen wat jaren gespeeld, maar…” [dramatisch] “kwam er toen ook achter dan ik niet de allerbeste acteur was. Ik kon heel lang de rol van kind spelen, omdat ik er jong uitzag, maar kreeg nooit de rol van romantische minnaar.”

Dat lijkt me nogal een ontluistering.

“Mwa. De schoorsteen moest gewoon roken, dus toen kwam dat schrijven terug. Ik speelde in een stuk van Paul Haenen en dacht toen: ‘dit kan ik ook’. Ik heb toen mijn eerste toneelstuk geschreven, Het einde van de aspergetijd, en dat werd zowat uit mijn handen getrokken. Ik mocht het bewerken als televisiefilm voor de NPS en toen is het allemaal gaan rollen. Klokhuis, Hertenkamp… Ik merkte hoe ontzettend leuk ik het vond om samen met anderen televisie te maken.”

“Vooral kleine homo’s hebben een enorme geldingsdrang!”

En je zou nooit meer terug willen naar het toneel?
“Nee. Joh, ik was altijd zo zenuwachtig als ik op moest en dat is mijn hele speelperiode zo gebleven. Tot kotsen toe! Ik weet niet waar dat vandaan komt. Ik heb nog wel wat bij de Mugmetdegoudentant gedaan, maar dan keek ik naar Marcel [Musters] en dacht dan ‘jij geniet hier zo ontzettend van en ik heb dat helemaal dus níet.’ En ik wéét dat je het niet mag zegen, maar ook het idee dat je elke dag zo’n busje in moet om naar een uithoek gereden te worden om te spelen… Ik wil dat niet. Als schrijver heb je alle vrijheid.”

En de liefde?

“Op de toneelschool ging het uit met Wim, het leeftijdsverschil ging opspelen. Veel later ben ik mijn huidige vriend tegengekomen, heel keurig op de vrijdagavond van het COC. Ik dacht meteen: ‘goh, daar heb ik een goede vriend aan’. Ik was net heel hysterisch  verliefd geweest, met ruzies en drank, allemaal heel gepassioneerd. Aan, uit, aan, uit, niets dan ellende en ik had zoiets van…” [dramatisch] “ ‘oh dat wil ik helemaal niet meer, ik schiet hier he-le-maal niets mee op’. Ik ben gewoon zo iemand die lekker op de bank wil hangen, lekker samen eten en dan kijken of we vanavond met z’n tweeën nog naar de film gaan. Dat werk. Niet dat alles een dráma is. We zijn nu meer dan zeventien jaar samen.”

Een deel van Chez Nous is gefilmd tijdens Gay Pride. Heb je daar iets mee?

“Ik vond het nooit zo heel belangrijk. Maar ergerde me altijd dood wanneer mensen zeiden ‘oh daar staan ze weer in hun blote kont‘. Want, dat is niet zo en ga eens even kijken op het carnaval op Bergen op Zoom. Of in Rio. De tieten vliegen je er om de oren! Maar dit jaar was het anders. Waarschijnlijk door de akelige wet in Rusland en hoe hypocriet het IOC daarmee om gaat. Het was heel mooi weer, er heerste een ontzettend leuke sfeer en de grachten stonden vol met families, met koelboxen en klapstoeltjes ernaast en wat was ik opeens trots op mijn stad. Dat dit hier gewoon kan. En tegelijktijdig wordt ik er ook heel droevig van. Dat die zichtbaarheid steeds minder vanzelfsprekend wordt. Dus ja, hét is nodig.”

Chez Nous draait vanaf 3 oktober in de Nederlandse bioscopen.