Hoe beleven homo’s uit de Antillen en Zuid-Amerika Nederland? Vier verschillende mannen aan het woord over kroeskoppen, kaaskoppen, macho’s en vooral hun ouders. ‘De enorme afstand tussen Aruba en Nederland heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat ik enorm close ben met mijn vader.’

Tekst: Gideon Querido van Frank
Dit artikel verscheen eerder in Winq

Vingui Fernandez (1981)

“Ik ben geboren in de Dominicaanse republiek, mijn ouders waren al voor mijn geboorte uit elkaar. Op mijn derde vertrok ik met mijn moeder naar Nederland, waar ik mijn hele verdere leven heb gewoond. Op mijn achttiende kwam ik naar een paar vriendinnen uit de kast, met hen ging ik uit, maar eigenlijk vond ik de gay scene doodeng. Ik durfde niet echt met andere homo’s contact te maken, al helemaal niet met Dominicaanse gays. Die vond ik veel te over-the-top, hun leven leek voornamelijk uit seks en drugs te bestaan. Een jaar later nam ik mijn eerste vriendje, Nicolas uit Frankrijk, met kerst mee naar mijn moeder. Sinds dat moment is ons contact met schreden achteruit gegaan, we spreken elkaar nu hooguit twee keer per jaar. Als ze me ziet, blijft ze me vragen wanneer ik kinderen neem. Natuurlijk weet ze wel beter, maar ze lijkt de waarheid niet onder ogen te willen zien. En ik heb geen zin in de confrontatie. Ik ben sowieso bang dat ik ontplof van woede wanneer ik eens echt met haar ga praten. Er zit veel woede in mij. Ik ben boos op mijn moeder, die me niet accepteert en verdomt naar me luisteren. Op mijn vader die amper contact opneemt. Op mijn broer die heeft gezegd dat ‘die homo’ zijn broer niet is. Omdat mijn ouders er nooit voor me zijn geweest, heb ik alles zelf moeten oplossen in het leven. Met veel succes. Ik ben goed afgestudeerd, heb een goede baan en een fantastische vriendengroep om me heen verzameld. En ik heb het liefste vriendje van de wereld. Maar omdat ik zoveel alleen heb moeten doen, ben ik soms bang dat ik mijzelf nooit helemaal naar anderen durf te openen. Ben nog steeds als de dood voor afwijzing. Lang had ik het gevoel geen thuis te hebben. Nu heb ik van mijn eigen geld een huis gekocht, waar ik gelukkig ben. Mijn moeder woont gek genoeg in dezelfde buurt. Mijn goede voornemen voor 2014 is om bij haar langs te gaan en eindelijk te gaan praten. Het is de hoogste tijd.”

Edsel ‘Axe’ Leito (1980)

“Ik rommelde op mijn 9e al met meisjes. En met jongens. Zo’n biseksuele fase is heel normaal voor mensen in Curaçao op die leeftijd. Je doet het in die fase met wie er voorbij komt. Maar ik ben altijd in die fase gebleven, terwijl de meeste jongens waar ik seksueel actief mee was nu braaf getrouwd zijn en een rits kinderen hebben voortgebracht. Over volwassen homoseksuelen wordt in Curaçao gezwegen, of erger: er wordt over geroddeld, de sociale controle is groot. Veel mensen zitten in de kast, als ze er eenmaal uitkomen gaan alle remmen los. Ik woon vanaf mijn 10e in Nederland en ben, zoals Antilianen het noemen, vernederlandst: ik ben vrij van geest en hoef niets te bewijzen. Heb ik zin in Mirjam, dan ga ik met Mirjam, heb ik zin in Danny, dan ga ik met Danny. Ik trek me niets aan van wat mensen hier van vinden. Dat zelfde geldt voor discriminatie op basis van mijn huidskleur: natuurlijk word ik weleens kroeskop genoemd door vreemden. I don’t care. Dat is anders wanneer mensen die dichtbij me staan dat soort opmerkingen maken. Ik was laatst terug op Curaçao en mijn oom maakte een verwijfde vriend van mij belachelijk. Toen sprong ik uit mijn vel. Mijn familie heeft me volledig geaccepteerd en dan gooit zo’n familielid opeens doodleuk roet in het eten. Dat raakt mij. Ik ben leidinggevend korporaal in het leger, een echte machowereld. Ik ben daar niet uit de kast. Niet uit angst, maar heb gewoon geen zin om minder serieus genomen te worden. Vind je dat gek? Het zijn mijn collega’s maar. En als ze dit interview lezen: good for them!”

Eliaszar Croes (1974)

“Toen ik op mijn zestiende naar mijn moeder uit de kast kwam, reageerde ze zo heftig dat ik het er nooit meer over heb gehad. Ook niet op haar sterfbed, tien jaar geleden. Dat is eeuwig zonde. Wel zei ik: ‘Mam, ik ga waarschijnlijk nooit trouwen’. Misschien begreep ze het wel. Ik ben geboren in Aruba, maar woon vanaf mijn vierde in Nederland. Op mijn negentiende was ik een jaar terug in Aruba en ben toen flink gaan experimenteren. Drank, drugs, seks, heel heftig allemaal. Ik was me bewust van mijn geaardheid en was daar helemaal niet blij mee. Ik was bang voor de reacties van mijn familie, de Antilliaanse gemeenschap is enorm macho. Inmiddels ben ik naar iedereen uit de kast en leef ik samen met mijn vrienden the gay life in Amsterdam. De heftige reacties in mijn familie bleven uit, maar er wordt ook niets gevraagd. Ik val op blanke mannen en vraag me soms af wat homo’s zien wanneer ze mij zien. Wat voor plaatje hebben ze in hun hoofd? Denken ze dat ik leuk kan dansen? Dat ik een grote pik en een gigantisch libido heb? Dat soort vooroordelen zijn springlevend in de gayscene in Amsterdam. Maar ik ben er inmiddels aan gewend en het doet me niet veel. Ik word nooit boos, ga nooit op mijn achterste poten staan. Je hebt geleerd het te accepteren, het niet te voelen. Maar het is er wel: van die kleine, grappig bedoelde momenten die domweg racistisch zijn. Vaak vind ik die zo absurd, dat ik er alleen maar om kan lachen. Ik probeer dat sowieso te doen in het leven: zo veel mogelijk lol hebben. Daar gaat het toch eigenlijk om? Mijn moeder heeft te weinig plezier gehad in het leven, dus heb ik me voorgenomen om dubbel te genieten.”

Egmar Irausquin (1981)

“Thuis mocht ik niets. Op Aruba heerst een enorme machocultuur en mijn vader was de baas. Als tiener zat ik weekenden thuis op mijn kamer te janken, ik mocht nooit uit. Die eenzaamheid werd versterkt door mijn heimelijke homoseksualiteit. Mijn vader zei ooit dat hij zelfmoord zou plegen wanneer zijn zoon homo zou zijn. Er waren geen rolmodellen: op Aruba heb je de flamboyante nicht, die als clown wordt gezien en die voortdurend op zoek is naar confrontatie, en de eenzame closet queen. Beide toekomstbeelden vond ik niet bepaald aanlokkelijk, dus op mijn achttiende ben ik naar Nederland gegaan om te studeren. Ik kwam terecht op de kustacademie en ik ben nu kunstenaar in Groningen. Hier heb ik geleerd om niet meer bang te zijn en voor mezelf te kiezen. Anderhalf jaar geleden belde mijn zus me midden in de nacht. Ik moest mijn vader bellen, hij was achter mijn geaardheid gekomen. Toen ik hem eenmaal sprak, kon ik mijn oren niet geloven. Dat homo-zijn was voor hem geen probleem, maar het feit dat ik hem nooit in vertrouwen had genomen. Toen ik hem vertelde dat ik bang was, bood hij zijn excuus aan. Hij heeft altijd het beste met me voor gehad. Hij vertelde me dat hij zij zoon in het verre Nederland miste en realiseerde zich dat die afstand zijn eigen schuld was. Hij had graag samen met – en voor – zijn zoon willen vechten. Dat doet hij nu in z’n eentje: trots vertelt hij iedereen die het maar wil horen op het eiland dat zijn zoon homo is. Ga daar maar eens tegen in! Ik werd vorig jaar met mijn vriend in Rusland opgepakt op grond van homo-propaganda. Mijn vader vond dat enorm stoer. Ik mis mijn familie. Wie weet ga ik ooit terug: ooit zullen mijn ouders oud zijn en dan wil ik voor ze zorgen, zoals zij dat ooit voor mij hebben gedaan.”


open pdf